De geestelijke gezondheidszorg (ggz) vertegenwoordigt een dynamische sector die steeds op zoek gaat naar een betere afstemming van het zorgaanbod op de behoeften van personen met psychische problemen.
In de jaren 60 werden dispensaria voor geesteshygiëne opgericht waarin men de nadruk legde op preventief werken en een vroegtijdige opsporing van psychische problemen. Deze dispensaria evolueerden in 1975 naar cgg die, door het KB van 1975, een belangrijke plaats kregen in het zorglandschap en gedeeltelijk de zorg voor de psychiatrische patiënt overnamen. De onderliggende filosofie van de centra is dat psychische en psychiatrische problemen een ruimere benadering vergen dan de louter medische benadering. De mens is immers een bio-psycho-sociaal wezen en elementen uit het psychosociale veld kunnen naast het medisch-psychiatrische bijdragen tot het oplossen van geestelijke gezondheidsproblemen. Zo werd het mogelijk dat dankzij de ambulante zorg personen met ernstige psychische problemen in de maatschappij konden worden opgevangen.
In de jaren ’70 van de 20ste eeuw werd ernaar gestreefd een aantal kwaliteitsvereisten vast te leggen betreffende de werking van psychiatrische ziekenhuisdiensten. In die zin werden de erkenningsnormen en programmatiecriteria voor de A- en T-diensten voor volwassenen en de K-diensten voor kinderen vastgelegd.
De medisch-pedagogische instituten (mpi) werden in het leven geroepen voor jongeren met een handicap die niet thuis konden opgevangen worden. De mpi bieden, naast verblijf en begeleiding, eveneens aangepaste vorming en revalidatie aan. Daarnaast ontstond er in de jaren zestig via overeenkomsten tussen revalidatiecentra en het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV) een specifiek zorgaanbod dat gericht was op revalidatie en rehabilitatie van personen met psychische problemen. In die tijd werd tevens een eerste belangrijke stap gezet naar gemeenschapsgerichte zorg, namelijk door het ontstaan van de centra voor geestelijke gezondheidszorg (cgg). Personen met psychische problemen kunnen in deze centra terecht voor ambulante hulp waardoor een opname in een psychiatrisch ziekenhuis (pz) of op de psychiatrische afdeling van een algemeen ziekenhuis (paaz) was niet langer een noodzaak was bij de behandeling van dergelijke problemen.
In de jaren 80 drong het besef door dat een steeds verdere uitbreiding van het residentiële ggzaanbod niet ten volle beantwoordde aan de behoeften en concrete zorgvragen van personen met psychische problemen. Vandaar de introductie van een moratorium; de beslissing om het totaal aantal residentiële bedden en plaatsen niet verder te laten stijgen. Dit betekent concreet dat voor elk nieuw bed dat werd geopend, een reeds bestaand bed werd gesloten. In diezelfde periode ontstaan er een aantal patiëntenverenigingen die een klankbord willen zijn voor personen met psychische problemen naar het beleid en de publieke opinie toe.
Tegen het einde van vorig decennium startten experimenten die een nieuwe specifieke woonvorm bieden voor personen met psychische problemen die geen nood (meer) hebben aan een residentiële behandeling en begeleiding. Bewoners leven er individueel of in groepjes, kunnen deelnemen aan dagactiviteiten en kunnen wekelijks beroep doen op begeleiding. Op die manier kan hun zelfredzaamheid gestimuleerd worden en kunnen de nodige stappen gezet worden naar reïntegratie in de samenleving. Deze initiatieven zouden enkele jaren later uitgroeien tot de initiatieven voor beschut wonen (ibw). De erkenning van overheidswege van deze ibw’s evenals van een tweede nieuwe woon- en zorgvorm, de psychiatrische verzorgingstehuizen (pvt), is een sleutelmoment in de diversifiëring van het toenmalig ggz-aanbod.
Deze nieuwe types van voorzieningen werden in 1990 opgericht en betekenen een tweede belangrijke stap naar meer gemeenschapsgerichte zorg. Het moratorium bleef gehandhaafd en zette in de jaren ’90 van de 20ste eeuw een tendens in van een verdere afbouw van bedden ten voordele van het zorgaanbod in de ibw’s en pvt’s.
In 1999 werd in Vlaanderen het nieuwe decreet betreffende de geestelijke gezondheidszorg afgekondigd. Dit decreet zorgde voor een belangrijke reorganisatie van de cgg’s. Er vond een schaalvergroting plaats in de sector waardoor de vroegere 84 cgg’s fusioneerden tot 21 cgg’s (vanaf 2008 nog 20 cgg’s).
De cgg’s zijn tweedelijnsvoorzieningen met multidisciplinaire samengestelde teams voor kinderen en jongeren, volwassenen en voor ouderen. De hoofdopdracht van het cgg is het psychiatrisch en psychotherapeutisch behandelen van mensen met ernstige psychische en psychiatrische problemen. De multidisciplinaire samenwerking staat garant voor het in rekening brengen van alle elementen die van belang zijn voor het bio-psychosociaal welzijn van de cliënt.
De vooropgestelde kerntaken van een centrum geestelijke gezondheidszorg zijn :
- diagnostiek en indicatiestelling
- ambulante behandeling en begeleiding
- dienstverlening aan andere voorzieningen/hulpverleners via advies/consult/coaching/supervisie/preventie/outreaching.
Een volgende stap in de ontwikkeling naar een meer gemeenschapsgerichte ggz bestaat in de omvorming van een aanbodsgestuurde hoofdzakelijk residentiële ggz naar een vraaggestuurde meer gedifferentieerde ggz. Dit nieuwe zorgaanbod is gebaseerd op de noden van personen met psychische problemen en vertrekt vanuit hun concrete leef-, leer- en werkomgeving.
Een eerste aanzet hiertoe werd gegeven door de Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen in hun advies betreffende de evaluatie van de reconversie in de psychiatrie en in het tweede deeladvies de toekomstige organisatie en ontwikkeling van de ggz.
In 2002 ondertekenden alle ministers bevoegd voor Volksgezondheid, Gezondheidsbeleid en Sociale zaken de gemeenschappelijke verklaring inzake het toekomstig beleid voor de ggz. Volgens deze verklaring (en het amendement erop) zal in de toekomst zowel de acute als de chronische ggz georganiseerd worden in zorgcircuits en zorgnetwerken zodat ze zo dicht mogelijk aansluit op de behoeften en zorgvragen van personen met psychische problemen. Een vraaggestuurde ggz zal residentiële opnamen zoveel mogelijk trachten te voorkomen. Wanneer opname echter onvermijdelijk is, zal ernaar gestreefd worden het verblijf in een residentiële setting zo kort mogelijk te houden.
Een zorgcircuit omvat het volledige ggz-aanbod afgestemd op de specifieke behoeften van een leeftijdsdoelgroep. Het voorziet in alle mogelijke zorgmodules voor personen met psychische problemen behorend tot een specifieke leeftijdsdoelgroep : kinderen en jongeren, (jong)volwassenen of ouderen. Elk zorgcircuit wordt georganiseerd door samenwerking tussen zorgaanbieders. Die samenwerking wordt geconsolideerd in een zorgnetwerk: dit is een netwerk van zorgaanbieders die samen één of meerdere zorgcircuits realiseren. De concepten ‘zorgcircuit’ en ‘zorgnetwerk’ zijn opgenomen in artikel 11 van de wet op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen.
Een andere belangrijke mijlpaal in 2002 was de goedkeuring van de wet op de patiëntenrechten. Deze wet legt de individuele rechten van patiënten vast zoals onder meer het recht op een kwaliteitsvolle dienstverlening, de vrije keuze van zorgverlener, de inzage in het patiëntendossier, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de klachtenbemiddeling. Er is gekozen om zorgcircuits en zorgnetwerken experimenteel en gefaseerd te realiseren door :
- vanaf eind jaren ’90 van de 20ste eeuw nieuwe, specifieke zorgvormen in het leven te roepen d.m.v. pilootprojecten : forensische kinder- en jeugdpsychiatrie (forK), outreaching, psychiatrische zorg in de thuissituatie (pzt), anorexia, sterk gedragsgestoorde en/of agressieve jongeren (sga-jongeren);
- een overlegfunctie uit te bouwen rond individuele patiënten : de therapeutische projecten, opgestart in 2007;
- een overlegfunctie uit te bouwen op niveau van het netwerk van zorgaanbieders : het transversaal overleg, eveneens opgestart in 2007;
- het bestaande ggz-aanbod vanaf 2010 verder te diversifiëren door:
- o reallocatie van bestaande middelen via de implementatie van artikel 107 van de wet betreffende de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen;
- o investering van bijkomende middelen.
De voorbije jaren heeft de Vlaamse Gemeenschap ernstige budgettaire inspanningen gedaan om de expertise van voornamelijk de cgg en enkele pz (in projectenvorm) via outreaching ter beschikking te stellen van belendende sectoren. Deze outreachingsopdrachten hebben als voornaamste doel om psychische problemen zo vroeg mogelijk te detecteren en de zorg zo nauw mogelijk te laten aansluiten. Enkele voorbeelden: outreachend werken naar de voorzieningen voor bijzondere jeugdzorg, naar ouderenzorgvoorzieningen, naar caw, naar voorzieningen binnen de sector personen met een handicap, naar justitiële instellingen (in het kader van het strategisch plan voor gedetineerden), verzorgen van de liaisonfunctie tussen huisarts en cliënt, versterken van teams thuiszorg, werken in het milieu van de cliënt.
Ook in het kader van het Vlaamse actieplan suïcidepreventie zijn er een aantal transmurale projecten opgezet die dezelfde doelstellingen hebben als hierboven geschetst: het project integrale zorg voor suïcidepogers (samenwerking tussen spoedgevallendiensten, cgg, huisartsen en liaisonpsychiatrie) en het project vroegdetectie van initiële psychoses (samenwerking tussen cgg, pz, ibw, ervaringsdeskundigen, caw).
De realisatie van zorgcircuits en zorgnetwerken in de Belgische ggz zal in overleg tussen de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten, leiden tot een hervorming van het bestaande juridische kader betreffende programmatie, erkenning, financiering, de terugbetaling van het gebruik van de ggz, en de patiëntenrechten. Het overleg tussen de overheden zal gebaseerd zijn op het bestaande zorgaanbod en zal streven naar een consensus tussen de gespecialiseerde zorgaanbieders in de ggz. Dit zal leiden tot een geleidelijke aanpassing van het zorgaanbod binnen aanvaardbare voorwaarden voor iedereen die werkzaam is in de gezondheidszorg. Op die manier wordt concurrentie tussen zorgactoren vermeden en wordt de complementariteit binnen het zorgaanbod versterkt, ten voordele van zowel de patiënten als van de zorgactoren.
In de te creëren zorgcircuits en netwerken zullen ten minste volgende kernfuncties uitgebouwd worden:
- activiteiten inzake preventie en promotie van ggz, vroegdetectie, screening en diagnosestelling;
- ambulante intensieve behandelteams voor zowel de acute als chronische problemen inzake geestelijke gezondheid;
- rehabilitatieteams die werken rond herstel en sociale inclusie;
- intensieve residentiële behandelunits voor zowel de acute als chronische problemen inzake geestelijke gezondheiden indien een opname noodzakelijk is;
- specifieke woonvormen waarin zorg kan aangeboden worden indien het thuismilieu of het thuisvervangend milieu niet in staat is om de nodige zorg te organiseren.